Veel van ons zullen, voor minstens een deel, met het beoefenen van mediteren en het bestuderen van het Boeddhisme begonnen zijn als een manier om met psychologische en relationele verwondingen om te gaan.
Toch zijn we vaak ontkennend over- of onbewust van de aard en de uitgebreidheid van deze verwondingen.
Dientengevolge kan het streven een “goede” spirituele beoefenaar te zijn, een compensatoire identiteit worden die ons beschermt tegen- en een bedekking vormt voor een onderliggende beschadigde identiteit.
Een identiteit waarin we ons slecht voelen over onszelf, ons niet goed genoeg voelen, of waar een basaal gevoel van tekort schieten heerst.
Hoewel we ijverig oefenen, gebruiken we onze spirituele praktijk feitelijk ten dienste van ontkenning en verdediging.
Wanneer een spirituele beoefening gebruikt wordt om de strubbelingen die bij het “echte leven” horen te vermijden, te bypassen, raakt het afgescheiden in een separate zone van ons leven die altijd niet-geïntegreerd, niet-geheeld met ons algehele functioneren zal zijn.
John Welwood
Dit bericht is een vertaling van een deel van een artikel uit Tricycle, Engelstalig Boeddhistisch kwartaalblad.
Foto van Unsplash