De mier en de eekhoorn kregen les van de zwaan. Het was aan de oever van de rivier, de zon scheen en ze zaten onder de wilg, in de schaduw van een laaghangende tak. Het was de tweede les, maar van de eerste hadden ze niets onthouden.
‘Vandaag,’ zei de zwaan, ‘zal ik het hebben over voorbij.’ Dat vonden de mier en de eekhoorn een goed idee, want daar wisten ze weinig van. De zwaan trok een ernstig gezicht en zei: ‘Alles gaat voorbij.’
Het was even heel stil onder de wilg. Het water in de rivier glinsterde en er was nauwelijks wind.
‘Wisten jullie dat?’ vroeg de zwaan. ‘Nee,’ zeiden de mier en de eekhoorn. ‘Dat wisten we niet.’
‘Ja,’ zei de zwaan. ‘Alles gaat voorbij. Noem maar iets op en dan zeg ik dat het voorbijgaat. Mier…’
‘De wilg,’ zei de mier.
‘Ja,’ zei de zwaan. ‘Het is goed dat je dat zegt, mier. De wilg gaat voorbij.’
‘De wilg??’ vroeg de eekhoorn met grote ogen en wees omhoog.
‘Waar gaat hij dan heen?’ vroeg de mier.
‘Ho ho,’ zei de zwaan. ‘Daar hebben we het niet over. We hebben het over voorbij en niet over waarheen. Dat komt pas in de laatste les.’
‘Hoeveel lessen zijn er eigenlijk?’ vroeg de eekhoorn.
‘Ik weet het niet,’ zei de zwaan. ‘Ik heb ze nog nooit geteld.’
De eekhoorn zuchtte en de mier zei: ‘En als ik nu denk dat de wilg nooit voorbijgaat?’
‘Ja,’ zei de zwaan. ‘Dan moet je geen les bij mij nemen. Dan kan je beter naar de krekel gaan. Die geeft een heel ander soort les. Bij hem gaat niets voorbij.’
‘Niets?’ vroeg de eekhoorn.
‘Niets,’ zei de zwaan.
‘Ook niet de ochtend?’ vroeg de eekhoorn.
‘Ook niet de ochtend. Volgens de krekel gaat er zelfs geen regenbui voorbij of hoofdpijn van een seconde.’
‘Wat heb je nog meer voor lessen?’ vroeg de mier.
‘Nou, bij de krab,’ zei de zwaan. ‘Daar gaat alles door elkaar.’
‘Alles?’ vroeg de mier.
‘Alles,’ zei de zwaan. ‘Volgens de krab kun je net zo goed met de nacht eten als met je vingers. Dat maakt geen verschil. Of…’
De mier zuchtte nog eens diep en keek de andere kant op.
De eekhoorn voelde dat er een dikke rimpel op zijn voorhoofd kwam.
De zwaan maakte zijn zin niet af en zei: ‘Het is tijd. De les is voorbij.’
Zijn stem klonk onzeker.
‘De volgende les is misschien morgen,’ zei hij. Toen vloog hij op en verdween in de verte.
Zwijgend zaten de mier en de eekhoorn naast elkaar aan de oever van de rivier. De zon stond hoog aan de hemel. Soms stak de karper even zijn hoofd boven water, zei “Sst” en verdween weer.
De mier dacht aan de tijd, de zon, de lucht, de zomer, potten honing, verjaardagen, verdriet, mos, de geur van de den. Zou dat allemaal voorbijgaan? dacht hij. Of niets daarvan?
‘En wij,’ vroeg de eekhoorn opeens, ‘zouden wij ook voorbijgaan?’
De mier dacht even na. Toen stond hij op, maakte een rare sprong in de lucht boven het gras, kwam op zijn rug neer en zei, zwaaiend met al zijn poten: ‘Nee, wij gaan nooit voorbij. Wij niet!’
– Toon Tellegen in “Misschien wisten zij alles”
Foto: Roman Kraft on Unsplash